Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Ik was op Mijn volk zeer toornig, [20]Ik ontheiligde [21]Mijn erve, en Ik gaf hen over in uw hand; [doch] gij beweest hun geen barmhartigheden, ja, [zelfs] [22]over den oude [23]maaktet gij uw juk zeer zwaar. 20. Ik liet ze verstoren en verwoesten, dezelve niet anders achtende dan een onheilige, ontreinigde of ontwijde zaak, deszelve aan de onheilige natien overgevende. 21. Dat is, mijn volk Israel. 22. De oude personen plachten wel somtijds van hunne vijanden zelfs verschoond te worden; maar deze barmhartigheid is bij de Babyloniers niet te vinden geweest. 23. Dat is, gij hebt hen zeer bezwaard en benauwd en wredelijk behandeld.